In Nederland wordt al sinds de prehistorie kaas gemaakt. Bewijzen voor kaasbereiding zijn er vanaf 800 voor Christus: potjes van aardewerk met gaatjes, waarin de wrongel kon uitlekken en drogen. Julius Caesar noteerde in 57 voor Christus dat de volken in deze streken kaas op het menu hadden. In zijn krijgsverslag Commentarii de Bello Gallico schreef hij: 'Ze bedrijven geen akkerbouw, hun voedsel bestaat voornameljik uit melk, kaas en vlees'. De kustprovincies Noord- en Zuid-Holland en Friesland waren vanwege hun laaggelegen, natte bodem het meest geschikt voor melkveehouderij. De boeren specialiseerden zich in de zuivelbereiding, niet alleen voor eigen gebruik maar ook voor de bevolking in de steden. Vanaf de Middeleeuwen werden Nederlandse kazen ook naar het buitenland verscheept. In de Gouden Eeuw (1700-1800) stond Nederland in het buitenland al bekend als een kaasland. |
|
Kaasmerk |
Vanaf de middeleeuwen hebben plaatselijke en regionale overheden verordeningen over de kwaliteit van kaas gemaakt. Zoals de Staten van Holland in 1723 met het ‘Placaat raakende het vervalschen van de Soetemelk en Kaas daar van gemaakt’. Volgens die verordening moest magere kaas een platte vorm hebben en het merkteken H.K. (hobbekaas; dit was de aanduiding voor kaas, gemaakt van afgeroomde melk). In het begin van de 20e eeuw werd de kwaliteitscontrole op de samenstelling van de kaas ingevoerd. Daarbij werd vooral gelet op het juiste vetgehalte van de kazen. In 1906 werden daartoe in Noord- en Zuid-Holland kaascontrolestations opgericht. Het rijkskaasmerk werd in 1913 wettelijk verplicht. |
Geplaatst door Lieke
Reactie plaatsen
Reacties